In de Middeleeuwen speelde scheepvaart in De Bilt nog geen rol van betekenis. Omstreeks 1640 legde men De Biltse Grift aan en vanaf dat moment beschikte De Bilt over een goede scheepvaartverbinding met Utrecht. De vaart was uitsluitend bedoeld voor goederenvervoer.
Het transport werd geregeld door beurtschippers, die officieel benoemd werden door de ambachtsheer. Vanaf 1748 waren die schippers meestal afkomstig uit de familie Van Ekdom. Foto: de familie Van Ekdom in het begin van de twintigste eeuw. (Beeldbank D’ Oude School)
In 1715 was Jan van Elst schipper. Na zijn overlijden nam zijn weduwe, Mary van Sparenberg, het ambt over. In 1748 werd Ernst Venendaal (ook bekend als Van Ekdom), vermoedelijk familie van Mary, benoemd tot schipper. Hij moest jaarlijks 40 Carolusguldens betalen voor het alleenrecht op het goederenvervoer.
Toen bleek dat andere schippers zonder toestemming vracht vervoerden, diende Ernst een klacht in. De ambachtsheer stelde hem in het gelijk en in 1750 werd een verbod ingesteld op vrachtvervoer door onbevoegden met een boete van 50 gulden per overtreding. Toch bleef het onrustig: in 1752 werd een andere schipper betrapt op illegaal vervoer van goederen. Na bemiddeling besloot het provinciebestuur dat inwoners van De Bilt voortaan zelf een schipper mochten kiezen, zolang het geen handelsgoederen voor derden betrof.
In de loop van de achttiende eeuw bleef het schippersambt veelal binnen de familie Van Ekdom. Ernst van Ekdom bekleedde het ambt bijna 40 jaar. In 1787 droeg hij het over aan Wulfert van Tammelen, die gehuwd was met een nicht van Ernst. Ook Wulferts vrouw, Dirkje van Ekdom, speelde na zijn overlijden in 1788 een rol. Ze hertrouwde met Jacob Harskamp, die uiteindelijk in 1804 officieel benoemd werd als schipper. Dat duurde lang vanwege politieke onrust en onenigheid binnen het lokale bestuur.
Andere namen, zelfde familie
Jacob Harskamp overleed snel daarna en zijn stiefzoon Willem van Tammelen volgde hem op. Willem oefende het ambt uit tot 1832. Zijn opvolger werd Willem van Ekdom, een familielid uit de bekende schippersfamilie. Uit verslagen blijkt dat de dorpsschuit toen nog tweemaal per week naar Utrecht voer.
Na Willems overlijden in 1848 werd zijn weduwe Adriana Grootenhuis benoemd tot schipper. Ook zij vervulde de taak met succes en werd officieel aangesteld in 1849. In 1859 gaf Adriana het stokje door aan haar zoon Cornelis van Ekdom. Zijn jaarinkomen werd geschat op 250 gulden, maar pogingen van Cornelis om de vrachttarieven te verhogen, mislukten. Hij bleef wel de laatste officieel benoemde beurtschipper van De Bilt.
Concurrentie
Cornelis verhuisde later naar Zeist, waar hij in 1879 een bestaande schipperszaak overnam. Zijn zoon Willem van Ekdom bleef in De Bilt actief in het vak. Toch kreeg hij toen al te maken met concurrentie van andere transportmiddelen. Goederen kwamen per schip aan in Utrecht, maar werden vervolgens verder vervoerd per tram of door een bode. Willem was in die tijd geen voltijdschipper meer.
De geschiedenis van de Biltse schippers laat zien hoe een klein dorp zich via waterwegen verbond met de stad, en hoe dit vervoer jarenlang werd beheerd door generaties binnen één familie. Tot ver in de negentiende eeuw bleef de dorpsschuit een belangrijk onderdeel van het lokale goederenverkeer.
DAB
Literatuur
Haan – Beerends, L., Schippers in De Bilt, in: De Biltse Grift september 1997.
De Groot, H., De barensweeën van ‘De Biltse Grift’, in: De Biltse Grift september 1997.
Op deze site:
https://www.onlinemuseumdebilt.nl/de-bilt-had-een-haven/
https://www.onlinemuseumdebilt.nl/brandstoffenhandel-w-ekdom-en-zonen/