In 1797 stelde Arie de Vos namens zijn minderjarige dochter Marie voor het Provinciale Hof van Utrecht een vordering in tegen een inwoner van De Bilt en diens vader. De jongeman zou een kind hebben verwekt bij Marie. Arie de Vos eiste geld op grond van defloratie (ontmaagding) en alimentatie (levensonderhoud). De betrokken jongeman heette merkwaardigerwijs Cornelis Amoureus. Afbeelding: Le Verrou van Fragonard (1777) met daarin het vonnis van 16 oktober 1797.

 

Meer informatie

Cornelis was de zoon van een andere Cornelis Amoureus, die in De Bilt herbergier was in het logement Het Statewapen aan de Dorpsstraat in De Bilt. Cornelis Senior was in 1747 geboren in Gouderak en was in 1775 in het kerkje van Blauwkapel getrouwd met Aafje Oostrum. Cornelis Amoureus Junior werd gedoopt op 21 januari 1776, vijf maanden nadat zijn ouders in ondertrouw waren gegaan. Getuige was zijn tante Weintje.

Vader Cornelis was redelijk welgesteld, maar de herberg was een erfgoed van zijn vrouw Aafje, de weduwe van Albertus de Waal, die de vorige eigenaar van Het Statewapen was. De herberg is afgebrand af op 20 november 1794, maar hij werd in twee jaar herbouwd.

In het Statewapen vergaderde ook regelmatig het gerecht van De Bilt, een lagere rechtbank. Cornelis was net als voor hem Albartus de Waal de gerechtsbode van de heerlijkheid Oostbroek en De Bilt c.s. want het was wel handig als de herbergier ook als bode kon worden ingezet. Verder was hij boer en had hij weilanden aan de Steenstraat en de Holle Bilt en handelde hij in onroerend goed. Zo kocht hij in 1783 met een partner een boerderij aan de Blauwkapelse Dijk in Oostveen (Maartensdijk), die hij een half jaar later weer verkocht.

Het Hof van Utrecht sprak niet alleen recht in zware criminele kwesties en beroepszaken maar ook in civiele zaken zoals deze kwestie. Op 7 augustus 1797 legde Cornelis Junior een verklaring af voor de raadsheer Gabriël Hercules van Loon. Voor ons is die akte niet helemaal te doorgronden omdat hij positieve en negatieve commentaren bevat op punten die zijn opgeworpen in de eis van Arie de Vos, een stuk dat verloren is geraakt. De strekking is echter heel duidelijk: de jonge Cornelis vond zichzelf niet verantwoordelijk; hij had niet gezegd dat hij van het meisje hield en had haar niet beloofd om met haar te trouwen; hij had wel iets gedaan maar daar had hij voor betaald.

Het Hof was het niet met hem eens. Op 16 oktober 1797 volgde het vonnis. De gedaagden moesten aan de eiser Arie de Vos een bedrag van 200 gulden betalen voor de defloratie en voor de kraamkosten. Daarnaast moesten zij wekelijks 2 gulden alimentatie afdragen totdat het kind achttien jaar was en moesten zij de proceskosten betalen.

Cornelis Senior zat in die tijd op zwart zaad, misschien wel door de kosten van de herbouw van de herberg. Hij moest het logement verkopen aan Isaac Schalij, maar hij kon er wel blijven wonen en bleef functioneren als gerechtsbode. Hij overleed in 1800.

De jonge Cornelis werd kanonnier, eerst in dienst van de Bataafse Republiek en later van het Koninkrijk Holland. Hij bevond zich een tijdje in Engelse krijgsgevangenschap. Na zijn terugkeer trad hij toe tot het leger van het Koninkrijk der Nederlanden. Tijdens de Belgische Opstand was hij niet hoger geklommen dan tot kanonnier eerste klas. In 1833 ging hij met pensioen en vestigde hij zich weer in De Bilt.

DAB

 

Literatuur:

Elsenaar, J.J.A., Nomen est omen, een naam is een voorteken, in: J. Elsenaar e.a. (ed.), Stichtenaren in vroeger jaren dl.2, Utrecht 1997 p. 134 – 159.

Het Utrechts Archief, Archief van de Staten van Utrecht 239-1 inv. 225 – 439.