In een tekst uit 1621 kan men meer lezen over de geschiedenis van het Schepersveld in Hollandsche Rading en over het gebruik van deze weg in die tijd. Het is een getuigenverklaring in een proces over de diefstal van onder meer schapen.[Harmen ter Borch, schaapherder, 1653, Rijksmuseum Amsterdam.]

Meer informatie

Men vindt het Schepersveld als zijweg van de Vuurse Dreef, buiten de bebouwing van de kern Hollandsche Rading. De tekst over het Schepersveld werd door M. Raven in 1953 gepubliceerd en luidde, hertaald:

‘Aan het einde van deze akkers [van Maartensdijk], aan de noordzijde, ligt een weg met wagen¬sporen, van oudsher genaamd de Schaapsstreecke. Deze weg ligt tussen de genoemde akkers aan de ene kant en een uitgegraven wal en een grote steen aan de andere kant. Deze wal en steen liggen op de helling van het heideveld, dat Goyerbosch genoemd wordt.
‘Verder wordt verklaard dat de inwoners van Oostveen de genoemde weg, de Schaapsstreecke, sinds onheuglijke tijden hebben gebruikt om met karren te rijden en met schapen en ander vee te drijven, om zo naar hun achterliggende landerijen te komen.
Zij verklaren dit uit eigen waarneming, omdat zij van jongs af aan daar in de omgeving zijn opgegroeid en hebben gewoond en omdat ze die weg altijd de Schaapsstreecke hebben horen noemen, ook door hun voorouders. Dit, omdat de mensen van Oostveen die weg gebruikten om met hun schapen naar en van hun achterlanden te komen.
Zij verklaren bovendien dat de landen ten noorden van de genoemde Schaapsstreecke niets anders zijn dan dorre gronden, die alleen uit heide bestaan en nooit ingezaaid of bebouwd zijn geweest.’
Voor de originele tekst klik men aan: De getuigenverklaring uit 1621.

Raven noteert aan het slot van dit artikel: ‘De naam Schepersveld herinnert ook aan de Schaapschotten, in de wandeling de ,,Maartensdijksche hokken” genoemd langs de Rading, o.a. waar vroeger Koddemeer lag.’

AD
Bron: M. Raven, ‘Kleine Kroniek van Hollandsche Rading en Weer’. In: Maandblad Oud-Utrecht jg. 26/3 (maart 1953) pp. 29-33, m.n. p. 31. Raven beroept zich op K. Heeringa, Inventaris van het archief van het kapittel van de Dom te Utrecht (1929) p. 455.