In 1631 benoemden  de kerkmeesters en het dorpsbestuur van Maartensdijk of Oostveen een nieuwe koster die ook schoolmeester werd. [Schoolmeester met drie leerlingen bij tafel, Adriaen van Ostade, gemaakt in de jaren 1671 – 1679. Rijksmuseum Amsterdam.]

 

Meer informatie

We lezen in de stukken van het gerecht Oostveen:

Na het goede rapport over meester Leonard Jansz van den Berch te hebben gehoord — in wie zij vertrouwen stellen vanwege zijn godsvrucht en deugdzaamheid — hebben zij [kerkmeesters en schoolbestuur] genoemde meester Leonard Jansz van den Berch bij wijze van voorlopige aanstelling, voor de duur van één jaar (beginnend op 15 december 1630), aangenomen voor het vervullen van het ambt van koster en schoolmeester, voor een bedrag van 72 gulden [per jaar], zijnde het gebruikelijke loon voor deze functies.

Daarbovenop mag hij ook het voordeel genieten van de duiven die nestelen in de kerktoren, en verder het loon voor het luiden van de klok, zoals vastgelegd in het kerkboek. Daarnaast ontvangt hij van iedere persoon die hij leert lezen én schrijven, maandelijks zes stuivers, en van hen die hij alleen leert lezen, vier stuivers per maand.

Hij is verplicht zijn werk als koster en schoolmeester te goeder trouw te vervullen, het jeugdige volk voor te gaan in deugdzaamheid en godsvrucht, en zich ijverig in te zetten bij de onderwijzing van lezen en schrijven, zoals een goed en trouw schoolmeester betaamt.

Indien meester Leonard zijn functie wil neerleggen en elders werk wil aannemen, is hij verplicht de kerkmeesters en het dorpsbestuur drie maanden van tevoren op de hoogte te stellen van zijn vertrek.

Aldus opgemaakt te Maartensdijk, in aanwezigheid van de genoemde kerkmeesters en leden van het dorpsbestuur, gezamenlijk bijeen in de rechtskamer op de laatste dag van februari 1631’.

 

Voor de originele tekst, getranscribeerd door P.H. Damsté,  klik men aan: de benoeming van Leonard Jansz als koster-schoolmeester

Leonard Jansz van den Berch werd na drie jaar opgevolgd door Jan Ellertsz als koster-voorlezer en schoolmeester, op de zelfde gage en voorwaarden. In het besluit daarover leest men ook wat er in het Kerkenboek stond over de verdiensten van de koster-schoolmeester: ‘genietende voort overluyden van een oude dode tot syn Jaeren ge- comen synde acht stuyvers ende voor een jonge dode vier stuyvers.

AD

Bron/literatuur: P.H. Damsté, ‘Een schoolmeestersaanstelling in 1631’. In: Oud Utrecht nr. 39/4 april 1966 pp. 29v.