Kort na de oorlog was men, althans gemeten naar huidige maatstaven, nog erg zuinig met overheidsvoorlichting over de (grond)rechten en plichten van de inwoners van de gemeente. [De afkondiging van de grondwetswijziging van 1953 inde Hoge Raad. Nationaal Archief.]
Op 19 februari 1953 viel in Het Nieuw Utrechtsch Dagblad te lezen, dat het Biltse College van Burgemeester en Wethouders voornemens was het boekje Burgerschap en Burgerzin aan te schaffen. Het was bedoeld voor inwoners die 23 jaar waren geworden, want die kregen het kiesrecht.
In het Maandblad van N. Samsom n.v. gewijd aan de belangen der gemeente-administratie van 4 april 1954 kon men in een bijdrage van zekere ‘d.K.’ lezen:
‘Als een woord [als burgerzin] zo dikwijls gebruikt wordt, bestaat daar altijd wel aanleiding voor. De aanleiding is hier, dat velen met schrik constateren, dat deze „burgerzin”, welke onmisbaar is voor het behoud van’ een gezonde democratie, in allengs toenemende mate gaat verdwijnen. Ik zou „burgerzin” willen omschrijven als het besef van de rechten en plichten, welke men als staatsburger heeft, de zin voor hetgeen de burgers ten goede kan komen, het besef, dat we verantwoordelijk zijn voor het lot van anderen.’
Het boekje was echter bij het verschijnen niet bepaald enthousiast door iedereen ontvangen. Mr. K. Groen meende in 1950 dat de keus voor democratie in het boekje niet echt diepgaand was toegelicht. Hij noteerde in De magistratuur. Orgaan van het verband van verenigingen van Anti-Revolutionaire gemeente- en provinciebestuurders van april 1950:
‘een boekje als dit kan nooit de diepste gronden bloot leggen, waarom hetzij de Schriftgelovige hetzij de humanist de voorkeur geeft aan een democratisch staatsbestel’.
In Vrouwenbelangen Maandblad van de Nederlandse Vereniging voor Vrouwenbelangen, Vrouwenarbeid en gelijk Staatsburgerschap berichtte ‘V.B.’:
‘[het] zou het van belang zijn als er iets opgenomen was over de grote problemen van onze tijd. Zij zijn voor het grijpen, sociale zekerheid, geleide economie, socialisatie, de verdeeldheid in verband met de levensbeschouwing, zoals die zich in ons land op allerlei gebied vertoont. En dan de bijzondere positie die de vrouw in verschillende opzichten nog altijd inneemt. Denk maar aan het vraagstuk van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke arbeidskrachten van gelijkwaardige arbeid en aan de opvattingen over de arbeid van de gehuwde vrouw. In vele gevallen zal het noemen van deze vraagstukken tot nadenken, tot lezen prikkelen en ten slotte tot het vormen van een bepaalde politieke overtuiging. Daarheen moet het toch gaan per slot van rekening, bewust een aandeel leveren aan de manier waarop het land, de provincie en de gemeente worden bestuurd. Al met al zou ik willen zeggen, wij zijn de schrijvers van het boekje dankbaar, maar voldaan zijn wij niet.
De Biltse gemeenteraad was bepaald niet opgetogen over de verspreiding van het boekje op gemeentekosten. In een verslag in Het Nieuw Utrechtsch Dagblad van 24 februari 1953 bleek dat er niet veel animo in raad was om de ‘jeugdige’ nieuwe kiezers voorlichting over hun rechten en plichten te geven. Men leest:
‘Het was niet met groot enthousiasme, dat de Raad toestemde in ’n crediet van f. 375 voor de uitreiking van het boekje “Burgerschap en Burgerzin” aan de ingezetenen, die de 23-jarige leeftijd bereiken. De P.v.d.A.-fractie verklaarde bij monde van de heer v.d. Hell, dat het wel tegenviel. […] Mr. Smits verklaarde namen de A.R. dat het niet de taak is van de overheid zulks te doen. En hiertussen zweefden de andere meningen met weinig enthousiasme.’
Als die voorlichting geschiedde, dan was dat vaak op puur formele gronden. Zoals op 10 september 1956 toen in de gemeenteraad op plechtige wijze de veranderingen van de grondwet van dat jaar werden afgekondigd. Het Nieuw Utrechtsch Dagblad wijdde er precies 29 woorden aan. Toch waren de wijzigingen van betekenis voor het landsbestuur, hoewel ze niet gingen over grondrechten van burgers. Zo werd het aantal leden van de Tweede Kamer verhoogd van 100 naar 150 en van de Eerste Kamer van 50 naar 75. Het toen nog Nederlandse Suriname en de Nederlandse Antillen kregen meer autonomie binnen het Koninkrijk. Ook kreeg het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden van 1954 – een overeenkomst tussen de landen van het koninkrijk der Nederlanden – grondwettelijke status. [Zie hieronder.] Ook bepaalde de herziene Grondwet dat internationale verdragen stilzwijgend konden worden goedgekeurd. Tenslotte werd bij de gebiedsomschrijving van ons land ook Nieuw-Guinea opgenomen. Na de soevereiniteitsoverdracht van de gebied aan Indonesië 1962 werd deze vermelding geschrapt.
AD