In de zeventiende en achttiende eeuw was de schoolmeester van het dorp vaak ook koster van de kerk. Die deed zijn werd niet altijd tot tevredenheid van zijn werkgever, de kerk, die zich beschouwde als zijn werkgever. (Leraar voor de klas, anoniem, naar Adriaen van Ostade, 1650 – 1700. Rijksmuseum Amsterdam)

 

Meer informatie

 

In 1737 was er een vacature voor de betrekking van koster-schoolmeester-voorlezer-klokkenluider in het dorp De Bilt. Omdat de gerechtsheer en de schout van De Bilt en Oostbroek – de heren Keppel –  en de kerk het niet eens werden over wie het bij de benoeming voor het zeggen had, trokken de gewestelijke Staten de benoeming aan zich. Daarop droeg de kerkenraad een schoolmeester-koster uit het Groningse  Oosterhaven voor. Die werd benoemd.

De man zou voor een reeks problemen zorgen door zijn laakbare taakopvatting.  In 1743 werd er in de kerkenraad over geklaagd dat hij zich sinds de aanvaarding van zijn betrekking nergens iets van had  aangetrokken. Hij had  ‘sig doorgaans na eygen goed dunken en commoditeit [voor zijn eigen voordeel] […]  gegouverneert [gedragen]’.  Bij één gelegenheid had hij drie weken verlof gekregen en was er zeven weggebleven. Bij andere gelegenheden kwam hij gewoon niet opdraven, en dan werd er geen les gegeven. Ook was hij, in strijd met de  functieomschrijving die de Staten hadden opgesteld, ‘van ’t begin van synen dienst af nooyt komen vragen aan het predikantshuys of hij voor de derde maal de klok soude trekken’. Tenslotte werden  hem door de kerkenraad verwijten gemaakt ‘over zijn arbitrair luyden en laat voor den lessenaar [van de kerk] komen [om uit de Bijbel voor te lezen]’.

Daarop kwam de oude twist weer boven: onder wiens gezag viel de schoolmeester-koster? Wie moest hem aanpakken? Een kerkenraadslid wees erop dat de schoolmeester volgens schout Keppel onder diens toezicht stond. De predikant vond echter, dat de schoolmeester en voorzanger onder het gezag van de kerkenraad viel. Er werd niets besloten, maar in december 1743 bleek de schoolmeester-koster zijn taak weer te hebben verwaarloosd.  Besloten werd. de man nog eens over zijn taakopvatting te onderhouden.  Wat er daarna precies gebeurde is onbekend, maar blijkens de notulen van de kerkenraad was hij kort daarop zijn baan kwijt.

Het ambt van schoolmeester-koster verdiende bekwame mensen. In het gewest Utrecht werden daarvoor de nodige stappen gezet. Zo vinden we in het notulenboek van de kerkenraad van 1789  de samenvatting van een besluit van de synode van 9 september 1788:

Bij gelegenheid van een nieuw ingekomen klagt over ’t niet examineeren van een nieuw ingekomen schoolmeester, heeft de synodus besloten om opnieuw aan kerkenraden te moeten aanbeveelen dat zij in ’t vervolg geen schoolmeesters zullen toelaaten zonder behoorlijk examen conform ’t artikel van de gerenoveerde school order, tenzij zij van elders attestatie brengen dat zij ge examineert zijn als schoolmeester’.

Voor een volgende post over het Biltse kerkelijk leven in de 18e eeuw klik men HIER.

AD

 

Bron: Regionaal Historisch Centrum Vecht en Venen, inventaris 1087, Hervormde Gemeente De Bilt, 1656-1975. Archief van de kerkenraad. Notulen van de kerkenraad 1 (1735-1813).

Spring naar toolbar