De grensgeschillen van 1471/2 werden In  de zestiende eeuw beschreven door de historicus en humanist  Lambertus Hortensius (1500-1574) die in 1544 rector van de Latijnse School in Naarden zou worden. [Lambertus Hortensius, wikipedia.]

 

Meer Informatie

De Latijnse tekst en de hertaling van Hortensius kan men lezen door aan te klikken: Lambertus Hortensius over de grensgeschillen

In 1526 laaiden volgens Van de Water de ‘disputen’ weer op. De aanzet daartoe was het jaar daarvoor, in 1525 gegeven. Toen waren Peter Aelmanszoon, de secretaris van de stad Naarden en de stadsbode Meyns Keeck door het grensgebied gereisd, om de Hollandse claims te kunnen onderbouwen.  Meer daarover kan men op deze site lezen en van die reis kennis nemen door HIER te klikken.

Antoon de Lalaing, graaf van Hoogstraten moest in 1532 uitspraak doen in het geschil. De Lalaing was onder de landvoogdes der Nederlanden Maria van Oostenrijk hoofd van de domeinen en hoofd van de financiën van de Nederlanden. Hij zou in 1530 zelf tijdelijk landvoogd worden. Antoon legde de zaak in handen van een commissie bestaande uit raadsheren van  de hoven van Holland en Utrecht die de zaak moest oplossen. Voorlopig hield elk van de twee gewesten het gezag over het gebied dat ze op dat moment in handen hadden. Wel moesten ze de ‘gevangenen en gearresteerden aan beide zijden’ vrijlaten.  Ook kreeg Jan Regelink opdracht een kaart te maken van de grenzen van het gebied. Nadat beide hoven hun advies hadden uitgebracht stelde  de ‘Secrete Raad’ van Karel V de grens op 15 oktober 1535 definitief vast. (De Secrete of Geheime Raad was een adviescollege van de landsheer en was belast met het juridisch toezicht en met wetgevende en administratieve taken in de Nederlanden.) In het najaar van 1536 werd het vonnis uitgevoerd en werden langs de grens palen geslagen. Op 8 oktober 1536 werd de bevestiging van de grenzen na de hoogmis voorgelezen in de kerken van Blauwkapel, Maartensdijk, Achttienhoven en Westbroek.

Op 15 oktober 1541 bleek het echter nodig, dat de Grote Raad van Mechelen, een belangrijk adviesorgaan van keizer Karel V, de grenzen nog eens nader omschreef: ‘dat de limiten en scheydelen [grenzen] […] [van Utrecht en het Gooi] strecken in der manieren naarvolgende, te weten, van ’t midden van de waterloop, aan de mond van der Eem, streckende westwaard  op tot aan de Leeuwenpaal toe […] ende van de voorszeyde Leeuwenpaal zuydwaarts linierecht op St. Martenstoorn [de dom van Utrecht] […]’

Voor het gebied van Lage Vuursche en Oostveen liep de grens:

Zuydwaarts tot aan den boekenboom [beuk] staande op de Vuursse en van de voorschreven boom noch zuydwaards tot Warrenaars hofstede incluys, en van Warrenaars hofstede [Drakestein, de Lage Vuursche] westwaard, aan de uyterste boom [iets ten oosten van het begin van de huidige Tolakkerweg], staande aan de zuydsyde van Goyerbosch, en vandaar voorts tot die weer[sloot], en tot in die riviere van den Vecht.’

Ieder moest zich aan dit vonnis houden, maar op 13 december 1546 bleek het nog nodig om de landeigenaren van de Riddervenen – de huidige Ridderoordse bossen – en Oostveen of Maartensdijk te vertellen, dat ieder die illegaal turf stak of plagde aan de verkeerde kant van de grens zou worden opgepakt door de ambtenaren van Gooiland en Utrecht. Voor de volgende post over de grenstwisten tussen Gooiland en Utrecht klik men HIER. Voor de vorige klik men HIER.

 

AD

Bron: J. van de Water, Het groot plakaatboek der HH: staten ’s lands van Utrecht, mitsg. van de HH. burgem. en vroedschap der stad Utrecht tot den jare 1728, 3 dln., deel I (Utrecht 1729).

Kaart uit 1619 van Lucas Jansen Sinck, Nationaal Archief, coll. Hingman, 4.VTH, inv. nr. 2584.]